Soms tref ik een student uit een andere studierichting die iets “moet” met ergonomie. Voor een stage of afstudeeronderzoek bijvoorbeeld. Ik besloot er een spoedcursus voor te schrijven: alles wat ik belangrijk vind om te vertellen over ergonomie in tien eenvoudige punten.
Ik schreef eerder over ergonomie: Ergonomie onderwijzen: mens-product-interactie. Dat is zo ongeveer de laagdrempelige inleiding op dit stuk.
Het is een beetje een lang stuk geworden, dat hadden qua lengte makkelijk drie blogs kunnen zijn, maar alles bij elkaar leek me handiger. Drie in één 😉
Overkoepelende boodschap: kijk naar en praat met echte mensen. Altijd.
1. Ergonomie gaat over mensen en dingen
Mensen hebben mogelijkheden, willen iets, dromen, ergeren zich aan dingen, maken er het beste van. In elke context, dus ook in relatie tot producten, machines, processen en andere situaties die je als ontwerper tegenkomt. Ergonomie gaat over hoe je (als ontwerper) het de mensen zo makkelijk, veilig en comfortabel mogelijk kunt maken.
Producten zijn dingen die door mensen ontworpen zijn voor een bepaald doel. Daarvoor is ergonomie natuurlijk handig. En dat doel kan van alles zijn: praktisch, leuk, veilig, mooi, geinig, stevig, vanalles.
2. Mensen en producten hebben interactie met elkaar
Handig om te onthouden is dat je mensen en producten kunt zien als elkaars partners of spiegelbeeld. Hieronder een schets van het Mens-Product-interactiemodel waarin je dat goed kunt zien, vrij naar Dirken (“Productergonomie, ontwerpen voor gebruikers”).
Mens en product hebben allebei invoer, doorvoer en uitvoer, kijk maar:
Mens |
Product | |
Alles wat je waarneemt (zintuigen) |
Invoer |
Alle informatie die het product krijgt (sensoren, knoppen, bediening) |
Je hersens, die signalen verwerken, en er op reageren doordat je iets gaat doen. Dat kan bewust en weloverwogen zijn, maar ook onbewust (blozen); ook de sociale en emotionele zaken zitten in je hersenen. |
Doorvoer |
In het inwendige van een product kan een computer of ander systeem zitten dat de waargenomen informatie verwerkt (filtert, keuzes maakt enzovoorts). Dat is een logisch proces, in tegenstelling tot bij mensen. En niet alle producten hebben dit. |
Je doet iets. Daarvoor gebruik je je spieren en skelet. |
Uitvoer |
Het product doet iets. Het beweegt, er komt iets uit, het geeft een signaal of informatie. |
De uitvoer van de mens sluit aan op de invoer van het product, en andersom. En het is een cyclus. Voorbeeld: Ik luister muziek. Ik hoor (invoer) dat de muziek erg hard staat (verwerking, doorvoer). Dan besluit ik (doorvoer) hem zachter te zetten. Ik druk op het minnetje op het boxje (uitvoer). Het boxje merkt dat er op het min-knopje wordt gedrukt (invoer). Het weet wat het moet doen (doorvoer): het volume gaat omlaag (uitvoer). Ik hoor (invoer) dat de muziek zachter is. Ik vind (doorvoer) het wel goed zo, en ik blijf verder van de box af (uitvoer).
3. Er zijn drie soorten ergonomie
OK, dat getal is niet keihard, maar goed om te weten: je kunt het op verschillende manieren over ergonomie hebben. Vaak wordt gedacht aan verantwoorde bureaustoelen, maar dat is alleen het lichamelijke aspect. Gekoppeld aan dat model van net kun je naar drie dingen kijken:
- Je zintuigen (invoer), dat noemen we sensorische ergonomie. Dat gaat over hoe hard een alarm moet zijn, hoe groot letters, hoe warm een elektrische deken. Meer hierover: Ontwerpen voor de zintuigen: sensorische ergonomie
- Je hersenen (doorvoer), dat noemen we cognitieve ergonomie. Dat gaat over interfaces die niet te moeilijk zijn, hoe informatie onder stressvolle omstandigheden foolproof moet zijn, dat een gebruiksaanwijzing geen universitaire studie vraagt.
- Je lijf en leden (uitvoer), fysieke ergonomie. Dan heb je het over of een helm past, hoe je rekening houdt met rolstoelgebruikers, hoeveel kracht het openen van een potje appelmoes kost.
4. Verschillende opties voor ergonomisch ontwerpen
Stel, je moet iets ontwerpen. Hoe doe je dat, wat betreft ergonomie? Een aantal opties:
Af te raden:
- “Niet. De mensen passen zich maar aan mijn fantastische ontwerp aan.” (Dit staat bekend als Prokrustes-type, naar de mythologische hoteleigenaar die zijn gasten uitrekte of de voeten afsneed om ze in zijn bed te laten passen.) Moet ik uitleggen wat het probleem hier is? Nee toch?
2. “Hé, als het mij past, is het goed toch?” Ofwel: ego-type-ontwerp. Dat levert gebruiksaanwijzingen op waar je technische aanleg voor moet hebben, teksten die praktisch opgeleide mensen niet snappen en futuristisch uitziende spullen die niet aansluiten bij een doelgroep. Want de ontwerper is de doelgroep niet, zelfs als hij/zij tot de doelgroep behoort.
Met beleid kiezen:
3. “Ik pas de boel gewoon aan op de gemiddelde gebruiker, da’s altijd goed.” Pwèèp! Fout! Voorbeeld: als je een deur zo hoog maakt dat de gemiddelde mens er goed doorheen kan, zal ongeveer de helft van de mensen moeten bukken. (Even wat statistiek voor de liefhebber: lengte is normaal verdeeld.) Bij sommige dingen is dit een goede optie, maar doe het niet automatisch.
4. “OK. Dus ik pas het aan op de kleinste of grootste mensen?” (Zwaarste/lichtste, hoogste/laagste IQ, scherpste/slechtste zicht enz.) (Voor de statistici: een laag of hoog percentiel.) Nou, dat kan inderdaad handig zijn. Zodat de deurbel ook voor kleine mensen bereikbaar is, en ook lange mensen door je deur kunnen. Of zodat ook mensen met een beperkte leesvaardigheid je bijsluiter begrijpen.
5. “Ha: ik maak het instelbaar!” Waar mogelijk: doen! Het kan niet altijd, maar als het kan, geeft dit veel mensen de mogelijkheid om je product goed en comfortabel te gebruiken.
6. “Ik maak gewoon variaties voor verschillende types mensen.” Ja, dat kan zeker ook. Dit kom je tegen bij dingen die gedragen worden (fysieke ergonomie, weet je nog?) zoals kleding en helmen, bij schoolmeubilair maar bijvoorbeeld ook bij van die goedkope leesbrillen waar je kunt kiezen uit een reeks sterktes (sensorische ergonomie).
Duur maar optimaal ergonomisch:
7. “En als ik het dan gewoon op maat maak?” Als die mogelijkheid er is, is dat altijd het fijnst. Hoe meer je rekening houdt met die ene gebruiker, hoe beter en prettiger die je product kan gebruiken. Het is wel een hele dure en tijdrovende oplossing, waardoor het in veel gevallen een laatste redmiddel is. Een product bij uitstek dat individueel op maat moet worden gemaakt is een rolstoel, daar zie je dat een combinatie wordt gemaakt tussen verschillende maten om mee te beginnen, een hele goede instelbaarheid en een heleboel opties, zodat er niet steeds een hele nieuwe rolstoel hoeft te worden gemaakt, maar wel elke gebruiker een rolstoel precies op maat kan krijgen. Dat zal voor de overgrote meerderheid van de gebruikers werken, maar er zullen altijd mensen zijn voor wie écht maatwerk nodig is, waarvoor speciale, individuele onderdelen worden gemaakt. Met 3D-scanning en -printing technieken wordt dat gelukkig steeds makkelijker.
(1 t/m 6 worden beschreven in Dirken, “Productergonomie, ontwerpen voor gebruikers”.)
In de praktijk zul je in je ontwerp combinaties maken van deze manieren. Als je die eerste twee maar overslaat, tenzij je iets voor je zelf maakt!
5. Veiligheid, nut en comfort: altijd safety first?
Veiligheid staat altijd voorop, toch? Mis. Als veiligheid het allerbelangrijkste was, dan hadden we geen messen, geen fietsen, geen auto’s, geen sport, geen gereedschap. We zoefden overal naar toe in een zachte stoel, zodat we onszelf nooit konden bezeren. (Zoals in de film Wall-E.) Dat klinkt als een onwenselijke situatie, vind je niet? Dat klopt. Zo worden speeltuinen bijvoorbeeld ontworpen op risico optimalisatie: vallen mag want dat hoort bij het leren, maar ernstige ongelukken moeten voorkomen worden. En messen zijn scherp, dus is het belangrijk dat de handvatten een goede vorm en geschikt materiaal hebben zodat je er veilig mee kunt werken, maar scherp blijven ze wel.
Bij elk ontwerp zul je moeten kijken wat het belangrijkste is bij dat product. Een autozitje bijvoorbeeld is het veiligst als het kind er helemaal in vastzit, maar dat is om andere redenen weer niet wenselijk. Dus zoek altijd de balans tussen veiligheid, nut en comfort, afgestemd op het gebruik.
6. De omgeving beïnvloedt het gebruik
Bij punt twee heb je gezien hoe de interactie tussen mens en product verloopt. Nu breid ik het plaatje nog wat uit: er komt een omgeving omheen.
Houd er rekening mee dat de omgeving beïnvloedt wat er gebeurt als mensen met spullen aan de gang gaan:
- Fysiek: kinderen met een luier hebben grotere broeken nodig dan zonder. Als het rond het vriespunt is kun je minder precies werken dan bij een hogere temperatuur.
- Zintuigen: in de schemering kun je kleuren niet goed zien, in een discotheek kun je gesprekken moeilijk verstaan.
- Cognitief: in een stressvolle situatie (bijvoorbeeld als er gevaar is) kun je geen ingewikkelde informatie verwerken, ben je verliefd dan denk je positiever over alles.
Het is natuurlijk lastig om rekening te houden met of iemand een ochtendhumeur heeft of niet, maar dat mensen in een ziekenhuis vaak gespannen en somber zullen zijn kun je verwachten, dus pas je daar de omgeving op aan. Net als dat mensen in een skilift skipakken dragen, dat ze in een zwembad kunnen uitglijden over de nattigheid en dat jonge kinderen kleine wc’tjes nodig hebben.
7. Vragen voor de ontwerper
Als je iets ontwerpt moet je twee vragen beantwoorden:
- Hoe gaan mensen om met wat ik ga ontwerpen? (En niet alleen hoe zou je willen dat ze er mee om gaan hè, neem ook onbedoeld gebruik mee!)
- Hoe kan ik die interactie optimaliseren?
Moeilijker is het uiteindelijk niet 😊
8. Echte mensen
Hoe veel er ook te vinden is aan normen, tabellen, richtlijnen enzovoorts: het zijn maar cijfers. Dus kijk naar en praat met echte mensen. Daar zijn technieken voor, zoals observaties, interviews, allerlei sensitizing technieken, maar de basis is eenvoudig: heel goed kijken, luisteren en doorvragen. En neem dan niet alleen de mensen uit je eigen omgeving, maar doe je best om wat verscheidenheid te zoeken.
Ga ook vooral zoeken naar de “kritische gebruikers”. Dat zijn niet de gebruikers die het meest mopperen, maar de gebruikers die de hoogste eisen stellen aan je ontwerp. Bij een website zijn dat bijvoorbeeld laaggeletterden en digibeten, bij een stoel de kleine mensen en de mensen met overgewicht, bij een display misschien slechtzienden en kleurenblinden: als een product voor de kritische gebruikers goed is, is het vaak voor de minder kritische gebruikers ook prettig te gebruiken.
9. Gebruik feiten
Dat gezegd hebbend: gebruik alle feiten die je kunt vinden. Veel afmetingen van het menselijk lichaam zijn vastgelegd in de Dined-tabellen, als je die gebruikt hoef je niet meer te gokken voor hoeveel procent van de mensen jouw stoel geschikt is, je hebt er gewoon feiten bij. Daarmee voorkom je stomme fouten.
Hoe groot moeten de letters zijn, hoe hard mag geluid zijn, hoe structureer je informatie: er is allang over nagedacht door anderen. Dus ga niet het wiel opnieuw uitvinden, maar gebruik richtlijnen en normen, en het onderzoek dat anderen al hebben gedaan.
10. Design for All
De ultieme ontwerpuitdaging. Design for All wil bijvoorbeeld zeggen dat je probeert geen aparte “gehandicapten”-producten en “producten voor gewone mensen zonder handicap” te maken maar dat je bij het ontwerpen probeert je ontwerp ook geschikt te maken voor mensen met een beperking. Maar het is breder: kijk kritisch of je product ook geschikt is voor (bijvoorbeeld) mensen met een ander geslacht, culturele achtergrond, seksuele oriëntatie, religie, levensstijl dan de jouwe. Sluit nooit onnodig mensen uit. Voorbeelden vind je bijvoorbeeld hier.
Voorbeelden uit mijn omgeving:
- De deksels op de groentepotjes van Hak maken het makkelijker de potten te openen voor mensen met verminderde kracht in de handen, dat is ook fijn voor kinderen en iedereen die weleens moeite had met zo’n pot.
- De overheid probeert steeds vaker duidelijke en eenvoudige taal te gebruiken. Zo kunnen ok laaggeletterden de informatie vinden die ze zoeken, maar voor de rest van de wereld is het ook prettiger leesbaar.
- Bij het ontwerp van een in hoogte verstelbare werktafel is het niet moeilijk die zo te ontwerpen dat een rolstoelgebruiker er ook goed bij kan.
- De trilstand op een telefoon is fijn als je geen geluid wilt horen, maar zorgt ook dat mensen met een gehoorbeperking kunnen voelen wanneer er een berichtje binnenkomt.
- Videobellen: leuk, dat je je gesprekspartner kunt zien! Maar ook maakt het het voor mensen die gebarentaal spreken mogelijk om een gesprek te voeren zonder speciale apparatuur.
- Het programma Dragon Naturally Speaking zorgt dat je met je stem je computer kunt besturen en lappen tekst kunt dicteren en laten uittypen. Ideaal als je je handen niet goed kunt gebruiken, maar ook comfortabel als afwisseling op het typen. Het wordt ook gebruikt in situaties waarin typen niet handig is: in ziekenhuizen bijvoorbeeld.
Dat “design for all” zit hem vaak in kleine dingen, maar zorgt voor een fijnere samenleving. Ja, dat klinkt soft, maar als je ooit tot een niet-dominante groep hebt behoord weet je hoe irritant tot ronduit bedreigend dat kan voelen. Als je daar wat aan kunt doen als ontwerper: grijp die kans. You’ve got the power!
Voor vragen, advies of tips: mail me gewoon.
Eén reactie
Reacties zijn gesloten.