Hier thuis is Lego nogal een ding. Als opvoeder en docent zie ik er de voordelen van in: kinderen leren er veel van en kunnen er op allerlei verschillende manieren mee spelen. Dus toen mijn zoon wilde meedoen aan de First Lego League vond ik dat een goed idee. (Dat had misschien wel iets te maken met dat ik hem had meegenomen naar de wedstrijd afgelopen jaar…) Zijn school had nog niet eerder meegedaan, dus hij is bij de directeur gaan vragen of het kon en mocht. En eind september hoorden we dat het mocht! Er zitten tien kinderen (leeftijd rond de 11) in het team, ik fungeer als teamcoach.
De opdracht is tweeledig: enerzijds een onderzoek doen en een oplossing vinden voor een maatschappelijk probleem in de directe omgeving (dat heeft dus niets met Lego te maken!) en anderzijds het bouwen en programmeren van een Lego-robot die een aantal opdrachten moet uitvoeren. Alles bij elkaar best pittig. Gelukkig is de organisatie gericht op teamwork en leren, en niet op keiharde concurrentie: de leerlingen moeten zich ook houden aan de kernwaarden van First.
Zij leren, maar ik niet minder! Bijvoorbeeld:
Meteen geleerd: eerder beginnen
In september pas beginnen is rijkelijk laat. In september worden het wedstrijdthema en de opdrachten bekend gemaakt, maar om die te kunnen uitvoeren moeten de kinderen de robot al kunnen bouwen en programmeren en het is ook handig als ze wat onderzoekservaring hebben. Zo ver waren wij nog niet. Dus de kinderen zijn online robotlessen aan het doen, en als we samen zijn ontwerpen we en brainstormen we. Er zijn opties voor de wielen en er is een grijper. En er wordt geprogrammeerd. Maar het zelf denken en reageren van de robot moet echt nog wat beter!
Is dat erg? Nee. De kinderen vonden het niet leuk om te horen, maar bij de eerste bijeenkomst wisten we al dat onze winst lag in het leren en in de ervaring. Het is een beetje alsof je zegt: nou, ik houd wel van rennen, ik ga oefenen en over twee maanden loop ik tegen Dafne Schippers. Dat kan, dat is leuk en leerzaam, maar je gaat niet winnen. En dat is OK.
Motortjes die draaien op motivatie
De kinderen kunnen deels onder schooltijd aan het project werken, maar de bijeenkomsten zijn na school. En toch doen ze het! Dus de basismotivatie zit wel goed. Maar er is een groot verschil tussen wat ze voor elkaar krijgen als ze geïnteresseerd en betrokken zijn bij een activiteit en wat ze presteren als ze iets als “verplicht nummer” ervaren. Het zijn allemaal bijzonder alerte en actieve kinderen, dus als ik het voor elkaar krijg dat ze hun energie steken in het programmeren en bouwen, of in het verzinnen van oplossingen, komt er veel uit hun handen.
Wat ik doe om ze blij en (op de juiste momenten) geconcentreerd te houden:
- Zelf niet teveel praten
- Wanneer ik input van iedereen wil, laat ik elk kind schrijven of tekenen, zo kunnen ze allemaal tegelijk hun ideeën kwijt
- Saaie dingen beperken tot korte blokjes tijd
- Energizers en teambuildingsspellen tussendoor
- In kleine teams of duo’s werken
- De boog kan niet altijd gespannen zijn, dus even geinen tussendoor kan, als je de rest maar niet in de weg zit
- In de gaten houden dat iedereen kan bijdragen, niet alleen degenen die altijd wel hun mond open doen
- Zelf de structuur en tijd bewaken, zodat die voor alle kinderen duidelijk is en blijft en daar dus geen energie naartoe hoeft
- Opdrachten niet te makkelijk maken, en in de gaten houden of ze niet te moeilijk zijn
- Tijdig bijspringen met uitleg (als het om gebrek aan kennis gaat) of vragen (als het om de aanpak gaat) als een teampje vastloopt
Snappen hoe het zou kunnen is niet hetzelfde als het doen
De kinderen hebben nu allemaal wat basiskennis in het programmeren van de robot. Als het goed is hebben ze ook geoefend met enkele sensoren. Dus kunnen ze bijvoorbeeld de robot laten stoppen als hij ergens tegenaan botst (tastsensor) of als het licht uitgaat (lichtsensor). In theorie. We zitten nu middenin de stap van theorie naar praktijk. Het team dat de navigatie van de robot zou aanpakken bijvoorbeeld, kwam niet verder dan “dan moet hij de zwarte lijn volgen”. OK, zei ik, maar hoe dan? “Met een sensor.” OK, doe maar dan! “…..?” En dat op vier weken van de wedstrijd, terwijl naast die zwarte lijn volgen de robot ook nog goed gepositioneerd moet worden ten opzichte van de objecten waar een opdracht bij hoort.
Ik ga dinsdag minitaakjes verdelen, zodat ik elk teampje even apart op weg kan helpen. Want hier is even begeleiding bij nodig!
Samen slomer of samen slimmer
Voor sommige kinderen was het frustrerend dat we in het begin veel met de hele groep hebben gewerkt. Dat duurde lang, ze wilden aan de slag! Ik snap hun gevoel, maar denk toch dat het goed is dat we samen zijn begonnen: ze moesten immers een team worden, dat samen aan één klus zou gaan werken. OK, twee klussen. Ik had kunnen zeggen: jullie aan de Lego, jullie aan het onderzoek, maar ze kwamen allemáál voor de Lego. Dus allemaal ook aan het onderzoek. En dat doen ze met enthousiasme. Maar het is goed het te doseren: niet alles hoeft met zijn tienen natuurlijk.
Accepteer dat kinderen soms meer weten
Ik weet niet hoe dat met jou zit, maar ik dacht altijd dat ik, als slimme volwassene, mijn kinderen tot ruim op de middelbare school voor zou blijven. Het was even wennen dat dat helemaal niet zo bleek te zijn. Kinderen weten al snel in sommige opzichten (veel) meer dan een volwassene.Ik zit daar niet zo mee (ik heb het er alleen bij gezet voor de volledigheid), maar sommige leerkrachten willen kinderen alleen laten leren wat zij zelf weten. Gemiste kans!
Zo is mijn zesjarige beter in Mario Kart dan ik. En in memory. En het Lego League clubje bestaat uit slimme kinderen, dus ik ga er van uit dat ze dingen beter weten dan ik. Dus ik coach, en vertel, maar ik luister ook. En ik doe wat een volwassene beter kan dan een kind: structuur bieden, overzicht houden en tijd bewaken. En de kinderen voelen dat hun kennis en kunde er echt toe doen.
Dubbele uitdaging
De kinderen moeten het doen, maar ik moet zorgen dat ze het kunnen doen. Dus de kinderen hebben een uitdaging, maar ik ook. Daarnaast wil ik ze kunnen helpen met praktische/technische vragen, nóg meer uitdaging. Is het handig dat ik maar nét voor de kinderen uitloop, qua kennis en grip op de situatie? Mwah, iets meer speelruimte was handiger. Wie weet volgend jaar. Maar qua gevoel klopt het perfect: ik wéét hoe het is om iets te doen dat op het randje zit van wat je kunt, en om je daar doorheen te slaan: dat doe ik immers zelf ook. Daardoor kan ik ze het vertrouwen geven dat het ons gaat lukken, al weten we nog niet precies hoe. Ik zal nog een berichtje posten als het achter de rug is!