Een vraag die me deze week te binnen schoot: zijn mensen die spullen kunnen maken creatiever, waardoor ze spullen zijn gaan maken? Of is het zo dat ze door het maken creatiever zijn geworden? Ik laat de vraag of makers creatiever zijn dan niet-makers even liggen, want ik kwam iets leuks tegen. Mijn idee was, dat door het maken de makers vertrouwen krijgen in hun eigen kunnen. Door hun ervaring in het bedenken van talloze kleine oplossingen en door hun handvaardigheid krijgen ze het gevoel dat ze in staat zijn om ook in andere situaties nieuwe oplossingen te verzinnen. Tenminste, dat lijkt me aannemelijk, maar ik heb nog geen bewijs kunnen vinden voor of tegen deze aanname.
Wat ik wel vond: de term “creative confidence”, en allerlei leuke stukken en boeken daarover. Dat vroeg gewoon om een stukje!
Wat is creative confidence?
“A core claim of design thinking education is to build up a person’s trust in tackling problems of which you rather know what you don’t know than what you actually know: This trust in one’s own creative capability within a uncertain setting is what we call creative confidence.” (Citaat uit Jobst, B. e.a.)
Ofwel: creative confidence is het vertrouwen dat het wel snor zit met je eigen creativiteit, ongeacht de (on)bekendheid van de problemen die je tegenkomt. Da’s mooi om te hebben, toch? Wat aardig is, is dat de bekende design thinking opleidingen in Potsdam en Stanford niet blijken te mikken op zoveel mogelijk of zo groot mogelijke innovaties, maar op het afleveren van mensen met creative confidence. (Jobst, B. e.a..)
Een mooi voorbeeld kwam ik tegen in de biografie van Leonardo da Vinci van Walter Isaacson. Daarin beschrijft die hoe Leonardo da Vinci een brief schreef om zijn diensten aan te bieden. Hij bood o.a. aan om bruggen, waterwerken en gepantserde strijdwagens te ontwerpen, en hij kon nog schilderen bovendien. Schilderen kon hij toen inderdaad, maar wat ontwerpen betreft was hij nog niet verder gekomen dan wat feestelijke spektakels…
Hoe kom je aan creatief zelfvertrouwen?
Sinds ik de term creative confidence ken (nu zo’n 24 uur) heb ik er nog niet alles over kunnen lezen, er komt bijvoorbeeld nog een boek met de titel Creative confidence mijn kant op. (Van Tom Kelley van ontwerpbureau IDEO. IDEO=goed, dus ik verwacht veel van het boek!) Maar ik heb al wat aanwijzingen voor je:
Jobst e.a. hebben een model, waarbij ze de link leggen tussen creative confidence en self-efficacy. Self-efficacy wordt door Google vertaald met zelf-doelmatigheid, het komt er grofweg op neer dat je door te oefenen leert vertrouwen in je eigen kunnen en daardoor meer kunt.
Dit is hun model (uit hun stuk, de PDF vind je hier). Volgens dit model bouw je creative confidence op vanaf de bodem: eerst oefen je met methodes, dan met processen en werkmodussen (of is het werkmodi?), dan met mindsets, en dit alles leidt dan uiteindelijk tot creative confidence aan de top.
Ze onderbouwen waarom het gedachtengoed van de self-efficacy bruikbaar is wanneer ze het hebben over creative confidence bij ontwerpopleidingen, en waarom dit model dus plausibel is. Hun onderzoek gaat door, dus dat is leuk om in de gaten te houden!
Maar goed, iets dichter bij de realiteit van alledag: als ik kijk naar mijn vraag “word je creatiever van dingen maken?”, dan is die nog niet beantwoord. Hoewel… Bij design thinking (waar Jobst e.a. zich mee bezig houden) is het maken van prototypes in een vroeg stadium belangrijk. Dat zit in de piramide in de methodes en processen. Dus het is nog geen nee, en er zijn aanwijzingen voor een ja.
Pop-up maker spaces
Ha, nog een aanwijzing voor een ja, uit een hele andere hoek. Twee onderzoekers uit Noorwegen onderzochten de effecten van pop-up maker spaces op de creativiteit van verschillende leeftijdsgroepen. Een “maker space” is een soort open werkplaats, waar je kunt komen klussen en knutselen aan je eigen projecten. Pop-up is tijdelijk, zoals bij een pop-up winkel: ineens zit hij er, en ineens niet meer. Juist de pop-up-variant zou een belangrijk bezwaar van maker spaces, dat ze alleen voor techneuten uitnodigend zijn, moeten ondervangen.
De auteurs benadrukken het belang van een echte, fysieke werkplaats, van elkaar in het echt zien, tegenover online en virtueel creatief zijn. Wat aardig is, is dat ze relatief eenvoudige materialen aanboden, gecombineerd met een soort instap-electronica waar zelfs kinderen mee overweg konden. Alle deelnemers aan de workshops die de auteurs aanboden hebben actief meegedaan en creatieve dingen gemaakt. De auteurs zagen dat door de laagdrempeligheid de deelnemers vertrouwen hadden in hun creativiteit.
Alweer een aanwijzing voor een ja! Wordt vervolgd…