Er is een richtingenstrijd gaande in het onderwijs. Tenminste, dat zou je kunnen denken als je het boek “Expliciete directe instructie” van Marcel Schmeider leest. Het gaat hard tegen hard tussen de aanhangers van directe instructie (docent voor de klas, die uitleg geeft, waarna de leerlingen gaan oefenen) en die van ontdekkend onderwijs (docent als coach, leerlingen oefenen en ontdekken zelf wat ze nog niet weten). Gelukkig zijn beide stromingen vóór activerende werkvormen, want daar houd ik nogal van 🙂
Beide stromingen hebben hun goeroes, beiden claimen de beste leeropbrengsten, beiden zeggen dat de ander verkeerd zit: het lijkt de politiek wel… En het gekke is, volgens mij hebben ze allebei gelijk.
De voordelen van ontdekkend onderwijs
In mijn werk kom ik regelmatig situaties tegen waarvan ik niet meteen weet hoe ik ze aan moet pakken. Maar door mijn kennis en ervaring weet ik vaak wel een oplossing te vinden, en anders weet ik hoe ik iemand anders kan vinden die me kan helpen. Ik weet niet alles, maar ik voel me goed toegerust voor de uitdagingen die ik tegenkom. Dat wil het onderwijs natuurlijk ook bereiken voor alle leerlingen en studenten.
Ontdekkend onderwijs aan de hand van projecten is een benadering van het echte leven van een professional. Liefst zo echt mogelijk, met een opdracht van een bedrijf dat een echt probleem heeft. De gedachte is, dat je leerlingen en studenten zo het best voorbereidt op de werkelijkheid.
Daarnaast is het motiverend om meteen aan de slag te gaan met een realistisch probleem. Het geeft een kick als je ziet wat je al kunt, en het stimuleert leerlingen en studenten om te leren wat ze nog niet weten of kunnen.
Wat ontdekkend leren niet is: kinderen en jongeren maar wat laten aanklooien met het idee dat ze dan zelf wel ontdekken wat ze zouden moeten weten. De leerkracht reikt weliswaar niet alle kennis op een presenteerblaadje aan, maar reikt wel zeer gericht casussen, problemen en vragen aan om het leerproces te begeleiden.
De voordelen van directe instructie
Bij directe instructie is het leerproces zeer gestructureerd: eerst uitleg, dan oefenen. Het geeft leerlingen en studenten veel duidelijkheid, en dat is fijn: het is goed als ze houvast hebben en niet het gevoel hebben dat ze verdrinken in een zee aan informatie.
Wat ook heel prettig is, is dat je zeker weet dat elke leerling dezelfde leerstof heeft gekregen. Bij een praktijkopdracht of project moet je als docent goed opletten of wat je wilt dat geleerd wordt ook daadwerkelijk aan bod komt. Als je directe instructie geeft weet je dat vooraf al 100% zeker.
Wat directe instructie niet is: gebrek aan interactie tussen leerkracht en leerlingen. Het is niet alleen maar “zenden”, in de moderne variant is er juist veel interactie.
Eerst trainen, dan coachen
Stel je voor, dat elk kind, elke jongere opnieuw alle uitvindingen zou moeten doen die ooit gedaan zijn. Dat zou onhandig zijn! Stel je voor: de één komt tot aan de knuppel, de ander maakt misschien een vlot, maar ik denk niet dat we als mensheid erg ver waren gekomen als niemand ooit had kunnen voortbouwen op wat een ander had gepresteerd. Je kunt veel leren van iemand die het wiel al eerder heeft uitgevonden.
Ontdekkend leren heeft wel wat van allemaal onafhankelijk van elkaar (al dan niet in groepjes) het wiel uitvinden. Is het leerzaam om zelf het wiel uit te vinden? Ja, je leert omgaan met tegenslag, natuurkundige principes, productietechnieken. Maar je kunt je voorstellen dat het harder opschiet als we de door de gehele mensheid ontdekte basisprincipes gewoon even uitleggen.
Bij ontdekkend leren is de leerkracht een coach van het leerproces. Een slimme coach kent zijn beperkingen: je kunt pas ergens op coachen als je het hebt getraind. Oftewel: als we in het onderwijs voorbij het stadium holbewoner willen komen kan het handig zijn her en der wat zaken uit te leggen alvorens er op te gaan coachen.
Vruchtbare grond
Dat gezegd hebbende: tjongejongejonge wat gaat kennis er makkelijk in als de geest er rijp voor is. Jongeren hebben geen moeite met een nieuwe smartphone, maar wel met breuken en machtsverheffen. Wat is moeilijker? Ik zou zeggen: die telefoon, breuken en kwadraten zijn een kwestie van wat redelijk eenvoudige regels uit je hoofd leren. Maar waar dát jongeren heel veel moeite lijkt te kosten is zo’n complex apparaat in een mum van tijd een verlengstuk van hun brein, zo soepel werken ze ermee.
Het verschil? Motivatie. Breuken en kwadraten zijn te abstract om voor warm te lopen, terwijl jongeren uit ervaring weten dat zo’n smartphone veel mooie dingen kan. Dus als een app niet werkt gaan ze op zoek naar een oplossing, net zo lang totdat ze het hebben gefikst.
Dus zoeken wij docenten naar realistische, motiverende vraagstukken waarvoor breuken en kwadraten nodig zijn. Want met een concrete toepassing is de motivatie om te leren hoger. En je leert het beste als je actief aan de slag gaat met wat je moet leren: dus laat maar zien wat je kunt, met die breuken en kwadraten!
Stappen naar zelfstandigheid
In de grotemensenwereld kom je alleen maar echte problemen tegen, niet netjes afgebakend en voorzien van een duidelijke instructie maar rommelig, onduidelijk en met tegenstrijdige informatie. Dat krijgen we voorlopig nog niet opgelost, dus zal het onderwijs moeten voorbereiden op dat soort situaties. Dat wil dus ook zeggen, dat het een keer ophoudt met directe instructie geven.
Nou, dat is niet makkelijk. Leerlingen moeten echt afkicken: de overgang is groot. Van afwachten wat je voorgeschoteld krijgt naar zelf aan de slag, van consument van informatie naar producent. Maar het moet: iedere professional mag hulp vragen, maar een zekere mate van zelfstandigheid is nodig.
Dus is directe instructie op het HBO hooguit nuttig als een overgangsfase. In het eerste jaar vertellen we de studenten wat ze moeten weten, wat ze moeten doen en hoe ze dat moeten doen, in het laatste jaar geven we ze de kaders en zeggen we: kleur maar in. En dat kunnen ze dan.
Meer lezen?
Meer artikelen over de (schijn)tegenstelling tussen ontdekkend leren en directe instructie vind je bijvoorbeeld hier: