De student moet het werk doen, niet de docent

Retention of Learning, bron: By Kokcharov - Own work, CC BY-SA 4.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=44917532Tegenwoordig sta ik vooral voor de klas, voor zover je dat in het HBO zo noemt. Maar ook daarvóór probeerde ik regelmatig mensen iets te leren. En dat deed en doe ik door mensen aan het werk te zetten.

Nou ben ik natuurlijk sowieso wel van de creatieve werkvormen. Dat vinden deelnemers leuk, het is goed voor de sfeer, het is “weer eens wat anders”. Maar dat is níet waarom ik ze gebruik: ik gebruik ze vanwege de rendementen. Ja, zo gehaaid ben ik: het gaat mij om de opbrengst.

Leeropbrengsten

Het allerbeste leer je door actief met de leerstof om te gaan. Van wat je een ander leert onthoud je 90% (daarom zijn leraren ook zo slim), terwijl van wat je leest maar 10% blijft hangen.

Een goede docent of trainer zal dus de student aan het werk zetten. Mooie verhalen vertellen is leuk, maar vanuit dit oogpunt zonde van de lestijd.

In de afbeeldingen zie je dat terug (als je er op klikt kom je bij de bronnen uit trouwens). De bovenste is afgeleid van de taxonomie van Bloom. Bloom heeft een populaire theorie ontwikkeld waarin onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende “dieptes” van leren. Je kunt het je voorstellen: als je iets herkent als iemand het je vertelt heb je minder diepgaande kennis over dat onderwerp dan wanneer je die kennis zelf kunt toepassen.

De afbeelding rechts (oorspronkelijk van de National Teaching Laboratories) is lelijker maar iets duidelijker: het allerbeste om te leren is “Do the real thing”. Dus hop, aan de slag, leren!

 

 

Accelerated learning

In accelerated learning zeggen ze dat je niet moet doen wat de lerenden zelf kunnen doen. Hoe actiever ze zijn, hoe meer ze leren. (Laat dat even bezinken.) Mijn ervaring is dat dat wennen is voor studenten, maar zeker ook voor docenten en trainers: die geven graag, en willen alles zo goed mogelijk doen. Fout! De mensen die iets moeten léren moeten het (leer-)werk doen. De docent begeleidt dat alleen maar. Moeilijk hoor,

Een mooi voorbeeld vond ik de werkvorm die ik voorgeschoteld kreeg bij de introductiecursus voor HBO-docenten. Onze docent zei: over een uur krijgen jullie een toets. Je krijgt nu een kwartier om te bedenken welke vragen ik ga stellen, die mag je dan aan mij stellen. Dus wij aan de slag. We moesten prioriteiten stellen: niet elke vraag zouden we kunnen stellen, dus de belangrijkste moesten eerst. We hebben veel geleerd, en de toets die we kregen was grotendeels net besproken. Die toets werd overigens niet beoordeeld: nergens voor nodig, we waren al zo actief bezig geweest dat we de stof al beheersten.

De taakverdeling tussen student en docent

Het richeltje onder een schoolbord waar de krijtjes en de borstel liggen. Copyright foto: kmb43xgameJa maar, als de deelnemers het werk doen, wat doet de docent dan? (En als je in het kabinet zit denk je nu: “Kunnen we daarop dus bezuinigen?”) De docent krijgt een andere rol. Één die opschuift van voor de klas naar naast de klas. Van “Death by Powerpoint” naar facilitator. Het is geen toeval dat ik als facilitator uit roeping het zo leuk vind voor de klas.

Ik geef momenteel een vak “automotive sketching”. Kan ik tekenen? Ja. Kan ik auto’s tekenen? Mwah. Kan ik dat vak geven? Zeker. (Kan een docent die niets van een vak weet dat vak geven? Dat zou ik nou ook weer niet willen zeggen. Bij tot op het bot gemotiveerde studenten lijkt het me mogelijk, maar hoe weet je dat zeker? Ik geloof niet dat we daar naartoe moeten willen.)

Wie doet wat?

Vanuit mijn ervaring is de taakverdeling ongeveer zo dat de docent:

  • De grote lijnen uitzet: het op elkaar afstemmen van verschillende vakken, het ontwikkelen van leerlijnen. (Je kunt je voorstellen dat een basisschoolleerling elk jaar iets leert over rekenen, en dat die jaarlijkse delen elkaar opvolgen. Dat noemen ze leerlijnen.)
  • De opbouw van de leerstof bedenkt: welke deelonderwerpen moeten worden behandeld, in welke volgorde is dat logisch?
  • Toetst en beoordeelt.
  • De lerenden stimuleert, motiveert en prikkelt. En orde houdt, voor zover nodig: stilte is geen doel op zich, maar het is natuurlijk niet de bedoeling dat de pestbui van één deelnemer de anderen van het leren afhoudt.
  • Werkvormen bedenkt waar de studenten/leerlingen mee aan  de slag kunnen.

Het mooie is, dat de docent de student bij alles kan laten meedenken. Hoe actiever de student betrokken is, hoe beter. En de studenten? Die gaan actief aan de slag met de leerstof, stellen vragen, geven feedback op de werkvormen en de stof, presenteren resultaten, leggen elkaar uit hoe iets zit, geven elkaar tips en ontwikkelen zich op hun eigen manier. Juist doordat de lerenden zelf met de leerstof aan de gang gaan is hoe ze leren en deels zelfs wat ze leren individueel bepaald. Natuurlijk is er een basis, maar daarnaast ontwikkelen mensen zich naar hun eigen voorkeuren en talenten.

Is dit minder werk voor de leraar?

In de klas is dit minder werk: ik loop vaak maar zo’n beetje rond om her en der vragen te beantwoorden. Maar ik geloof niet dat dit minder voorbereidingstijd kost. Als trainer moet je namelijk steeds inspelen op wat je deelnemers doen: er is geen standaard. Dus geen les is hetzelfde als de vorige keer.

Activerende werkvormen

Goed, en nu de vraag: “Hoe krijg je ze zover?” Daar zijn twee soorten antwoorden op:

  1. Het technisch-inhoudelijke antwoord: om de mensen die je iets wilt bijbrengen actief met de stof te laten omgaan gebruik je activerende werkvormen. Daar zijn bronnen voor. Ik heb bijvoorbeeld “Het didactische werkvormenboek, variatie en differentiatie in de praktijk” van Piet Hoogeveen en Jos Winkels, maar ik leer ook veel van andere trainers en docenten. (Kijk ook eens bij deze artikeltjes: Creatief lesgeven, deel I en Creatief lesgeven, deel II.)
  2. Het soft skills-antwoord: mijn ervaring is dat dit soort dingen alleen werken als je ze met overtuiging doet. Zomaar een activerende werkvorm kiezen, omdat dat nou eenmaal de mode is, levert niets op. Ja, gemopper achteraf over het ongeordende zootje in de klas en de overtuiging dat dat soort rare fratsen nou eenmaal niet werken. Als je denkt dat het niet werkt, werkt het niet. Niet omdat je er in moet geloven om het te laten werken, maar omdat de mensen in je groep het haarfijn aanvoelen als jij niet weet wat je doet en waarom. Ik ben behoorlijk ervaren in het gebruik van alternatieve werkvormen, maar ook bij mij gaat regelmatig wat “mis”. Dat is geen probleem, omdat ik kan uitleggen wat ik doe en waarom, en omdat ik sorry kan zeggen. Ik krijg het vertrouwen, net zoals ik dat aan mijn studenten geef. Ik doe het met hart en ziel. Dat klinkt zweverig, maar is wel een deel van het succes volgens mij.

Wil je hier zelf mee aan de slag? Maak dan een lijstje van de verschillende aspecten die je beter onder de knie zou willen krijgen en bedenk per aspect hoe je daar meer over kunt leren. (Tip: als je andere mensen benadert, stel ze dan een specifieke vraag, dat vergroot de kans dat je antwoord krijgt.) Veel succes!