Opvoeden vergt een hoop improvisatievermogen. Wat doe je als je een baby staat te verschonen terwijl ondertussen een ander kind het huis afbreekt? Hoe leg je je pas gearriveerde pleegpuber de werking van een tampon uit? Hoe leer je een kind dat je ‘m ’s nachts wél hoort ookal zit je niet naast zijn bedje? De hele discussie over flexibele wertijden en parttimers gaat helemaal niet over het belang van de kinderen, het gaat om geld, zakken vol: als bedrijf boek je pure winst als je op deze manier je werknemers stimuleert hun creativiteit te ontplooien!
Een belangrijke uitdaging voor opvoeders van tegenwoordig is hoe kinderen op te voeden tot gelukkige en creatieve volwassenen, die hun draai kunnen vinden in de maatschappij. Voor dat laatste en dat eerste zijn wat grenzen handig. Een kind wordt doodongelukkig als het alles zelf uit moet zoeken, en ook in de maatschappij is het praktisch als iemand geleerd heeft dat zijn vrijheid en de vrijheid van “de anderen” elkaar niet in de weg mogen zitten. Maar voor creativiteit is juist ruimte nodig, lummeltijd, vieze handen. Dat betekent dus schipperen als opvoeder: wel kliederen, maar niet aan tafel, wel schuiven met de stoelen, maar ik zet ze weer terug als we gaan eten, wel twee verschillende sokken, maar niet bloot naar de crèche. (En jawel, dat laatste is een praktijkvoorbeeld!)
Waar “ja, maar” echt dodelijk is voor de creativiteit in een brainstormsessie ontkom ik er niet aan in de opvoeding. Misschien omdat bij een brainstormsessie voor volwasenen sommige regels impliciet zijn, en kinderen die impliciete regels nog moeten leren? Ik weet het niet. De tussenstand is dat onze peuter in sommige dingen aartsconservatief is (eerst de hoekige helft van een boterham eten, daarna pas de ronde bovenkant!) en in andere zaken juist prachtige vondsten doet, zoals in zijn geïmproviseerde liedjes.
En tot slot: An unhappy childhood is a writer’s goldmine, maar dat bespaar ik die van mij liever! Een positieve instelling is óók heel goed voor de creatieve geest.