Vorige week beschreef ik een hele lijst aan zaken die het resultaat van ideeën genereren met een groep kunnen beïnvloeden. Deze week bespreek ik wat je kunt doen om om te gaan met verschillen in de groep.
Algemeen: Het helpt om spelregels te hanteren over het behandelen van ideeën en inbreng van de deelnemers. Dus begin alsjeblieft met de spelregels voor creatief denken, die helpen je enorm!
Afwisseling
Wissel de activiteiten af. Dus bijvoorbeeld eerst praten, dan schrijven, dan tekenen. Dat is fijn om mensen met verschillende voorkeursstijlen allemaal mee te laten doen, en zorgt er voor iedereen voor dat de bijeenkomst afwisselend is.
Een handig hulpmiddel om te zorgen voor afwisseling is de afkorting SAVI, uit de hoek van accelerated learning. Grofweg:
- Sensory: bewegen, voelen, ervaren
- Auditory: luisteren, praten
- Visual: zien, tekenen, uitbeelden
- Intellectual: begrijpen, informatie, lezen
Je hoeft niet het rijtje af, maar probeer zoveel mogelijk activiteiten uit de verschillende categorieën af te wisselen of te combineren. Soms kun je mensen laten kiezen, bijvoorbeeld tussen samenwerken of individueel.
Introvert/extravert
Om rekening te houden met introverte en extraverte deelnemers kun je kiezen of je “introverte” (eerst denken en schrijven, dan praten) activiteiten afwisselt met “extraverte” (praten, daarna vastleggen, veel interactie), of dat je ze combineert. Dat kan bijvoorbeeld door deelnemers eerst individueel te laten nadenken, hun ideeën te laten opschrijven, en ze daarna in de groep te laten verzamelen, op te lezen en te laten aanvullen door anderen. Voor introverte deelnemers is het eerst denken, dan praten prettig, terwijl de extraverte deelnemers alle ruimte krijgen om tijdens het uitwisselen van ideeën al pratend nog op extra ideeën te komen.
Zie ook: introvert workshoppen en kalmpjes creatief.
Groen en rijp door elkaar
Een verschil in kennis en ervaring hoeft geen probleem te zijn. Het grootste probleem hiermee is in mijn ogen dat het voor deelnemers met veel kennis en ervaring frustrerend kan zijn om toe te kijken als de “groentjes” het wiel opnieuw gaan uitvinden. Gelukkig is dit makkelijk te ondervangen, door de ervaren krachten op hun ervaring aan te spreken. Laat ze bijvoorbeeld een inleiding geven op het onderwerp, of uitleggen waar het probleem volgens hen ligt en (heel handig!) wat al geprobeerd is om het op te lossen.
Wat belangrijk is, is voor de groep duidelijk maken wanneer het tijd is voor kritische geluiden en wanneer niet. Bij het ideeën verzinnen is kritiek uit den boze, bij het beoordelen van de ideeën kun je de “wijzen” iets meer tijd geven om hun argumenten voor of tegen te delen. Dit vraagt goede oren van jou als leider van het proces: ze mogen hun kennis en argumenten delen, maar geen gemopper of ge-ja-maar…. “Dat doen we hier nou eenmaal zo” is bijvoorbeeld geen geldig argument. (Voor voorbeelden van hoe het niet moet: kijk of je aan een Ja-maar® poster van Berthold Gunster of een Ideakillers poster van COCD kunt komen, ook leuk voor aan de muur.)
Maak het open en transparant door de argumenten puntsgewijs op te schrijven, dat helpt om het te beperken tot echte argumenten. Een “mopper- of juichverhaal” komt over als een hele rij argumenten, maar vaak zit er meer gevoel dan logica in. Door lijstjes te maken is het bovendien makkelijker om om beurten wat toe te voegen, zodat ook de minder ervaren deelnemers hun duit in het zakje kunnen doen. Juist doordat ze geen ervaring hebben, hebben ze nog geen last van vooroordelen: zij zijn dus de kritische vragenstellers die nog niet vast zitten aan een idee. Maak daar gebruik van, door ze die kritische vragen volop te laten stellen!
Brainstormervaring
Je hebt grofweg drie groepen wat brainstormervaring betreft:
- de groep zonder ervaring
- de groep met een positieve ervaring: een geslaagde brainstorm, met een goede facilitator en passende werkvormen
- de groep met ervaring met slechte brainstorms: slecht geleid, werkvormen die nergens op slaan, uitkomsten die tegenvallen
De groep zonder ervaring moet je mee zien te krijgen: verleid ze met humor, werkvormen die snel resultaat opleveren en een duidelijke visie. Je hebt altijd sceptici in een groep, maar zolang jij zeker bent van je zaak, kunt beargumenteren waarom je doet wat je doet en bereid bent fouten toe te geven (“dit werkt niet, sorry, ik pas het aan”) geef je ze geen voet aan de grond. Wat dat beargumenteren betreft: je kunt niet van elke werkvorm vooraf uitleggen hoe hij werkt, soms haal je daarmee de werking onderuit. Maar achteraf kan meestal prima. En dát kunt je dan weer wel uitleggen: ik vraag jullie vertrouwen, achteraf zal ik uitleggen waarom ik voor deze methode gekozen heb.
De groep met een positieve ervaring heb je al mee. Zorg dat je ze tevreden houdt door ze te verrassen met een werkvorm die ze nog niet kennen. Ook vinden sommige mensen het leuk als je wat meer uitlegt over hoe alles werkt, of tips geeft voor als ze een methode zelf willen toepassen.
De groep met slechte brainstormervaringen begint met een achterstand. Maar gelukkig: de kans is heel groot dat die slechte ervaring komt door een minder geschikte facilitator of door werkvormen die slecht gekozen zijn. En dat doe jij anders! Dus vraag naar hun ervaring, en leg uit wat jij denkt dat er die dag mis is gegaan. En vertel de deelnemers dat meedoen niet verplicht is. Past een methode niet bij je, dan doe je gewoon even niet mee. Meestal heb je daarmee de deelnemers al voldoende erkenning gegeven, en het vertrouwen dat je geen rare dingen met ze gaat doen die ze niet willen.
Een goede of een slechte dag
Hoe de mensen bij je sessie aankomen verander je niet: chagrijnig, opgewekt, uitgeslapen of uitgeput. Wel kun je ze allemaal het gevoel geven dat het goed is dat ze er zijn. Je kunt ze vragen hoe ze zich voelen, als de groep zich daarvoor leent, of in een wat minder softe groep vragen: hebben ze d’r zin an? Als mensen ergens een hekel aan hebben is geforceerd vrolijk lopen doen, dus als jij al laat zien dat je weet dat ze niet allemaal holakidee-happy zijn haal je de angel er al uit. En als iemand echt in een rotsituatie zit, meedoen hoeft niet, het mag, kijk maar wat goed voelt.
Groepsdynamiek
Oja, en dan de baasjes nog. Mijn antwoord: goed luisteren, en structuur, structuur, structuur. Zo voorkom je eindeloze stokpaardjes-verhalen en afhaken. Bijvoorbeeld:
- In plaats van: “stel jezelf voor”, vraag je: “vertel ons je naam, functie en favoriete vakantieland”.
- In plaats van: “vertel wat jij hiervan vindt”, vraag je: “geef om beurten één pluspunt en één minpunt”.
- In plaats van: “wat zijn jouw ervaringen op dit gebied”, vraag je: “noem het project of de functie waarin je het meest hebt geleerd over dit onderwerp”.
Dit vergt dus voorbereiding en denkwerk, maar je deelnemers zullen je dankbaar zijn! De structuur helpt trouwens niet alleen om de schreeuwers en de bescheidenen allemaal aan bod te laten komen, het geeft ook duidelijkheid en een veilig gevoel voor mensen die het allemaal nog best spannend vinden. Uiteindelijk nodig je mensen uit om buiten hun comfortzone te stappen, dat wordt makkelijker als je ze zich veilig laat voelen.
Het is niet gek om specifiek aan iemand die nog weinig heeft ingebracht te vragen “wat vind jij hiervan?”, maar voorkom dat je iemand in een hoek zet met een opmerking als “ik heb jou nog bijna niet gehoord”.
Kijk voor meer over dit onderwerp ook even bij het hondenpaaleffect.
Zo, hier kun je mee vooruit denk ik! Volgende week tackle ik de rest van de onderwerpen uit de lijst van vorige week.
Eén reactie
Reacties zijn gesloten.